Ruim vier maanden schreef ik voor de Volkskrant een column over mijn ervaringen in de thuiszorg. Onlangs werd mijn contract met de thuiszorgorganisatie verlengd. Reden genoeg om nog een tijdje door te gaan met het beschrijven van mijn avonturen.
Dit is mijn vierde post-Volkskrant column.
Wilt u de column geheel gratis en voor niets elke week in uw mailbox? Stuur dan een mailtje naar:
info@hausmannart.nl met de vermelding ‘column’.
Vrienden
‘Ben je er al? Ik trek even een onderbroek aan en kom naar beneden.’
De bel doet het niet, dus ik heb mijn jonge invalklant telefonisch laten weten dat ik voor zijn deur sta.
Het is elf uur en de derde keer dat ik bij hem kom poetsen.
Het appartement oogt iets toegankelijker, al wordt de keuken deels gebarricadeerd door een oude wasmachine.
‘Ik heb alleen een beetje allesreiniger in huis’, bekent meneer terwijl ik mijn jas uittrek.
‘Daar moet je ook de afwas mee doen.’
Wijs geworden door eerdere ervaringen hier heb ik zelf wat schoonmaakspulletjes meegenomen; op afwasmiddel had ik niet gerekend. Extra goed afspoelen dus.
Mijn klant vertelt dat hij binnenkort een paar medische behandelingen moet ondergaan. Ik wist dat hij ziek was en dat dit hem te wachten stond.
Hij moet nog iets op de post doen, mompelt hij, en is plotseling verdwenen. Wat mij de tijd geeft rustig rond te kijken. Bij mijn laatste bezoek hadden mijn handen gejeukt. Helaas viel er toen in de toegewezen anderhalf uur weinig eer te behalen.
Dat mijn klant het erg goed kan vinden met zijn vaste hulp – ‘een schat’ – was mij bekend. En ook dat zij aan grondig schoonmaken een broertje dood heeft. Na wat steekproeven constateer ik dat gezelligheid hier nog steeds geen tijd kent; dat wordt op volle kracht boenen.
Ik hoor meneer de trap opkomen en haal diep adem. Op rustige toon leg ik hem mijn bevindingen voor: meneer heeft een kort lontje, weet ik. In eerste instantie is hij boos en beledigd, zoals verwacht. Zo kalm mogelijk probeer ik hem te overtuigen dat ik niet hém, maar mijn collega verantwoordelijk acht. En dat naar mijn mening, omdat meneer een zware tijd tegemoet gaat, het huis op z’n minst schoon en hygiënisch moet zijn. ‘Gezellig’ laat ik achterwege.
Hij is het met mij eens; desalniettemin vindt hij het ‘zielig’ voor mijn collega.
Dan hoor ik mezelf, tot mijn eigen verbazing, voorstellen of ik meneers vaste hulp zal worden. De enige verklaring die ik kan bedenken is dat mijn schoonmaakwoede dermate groot is, dat ik zelfs bereid ben onze gespannen verhouding voor lief te nemen.
Meneer gaat zonder morren akkoord.
Mijn tijd is om en ik sta op het punt weg te gaan, als ik vanuit mijn ooghoek zie dat mijn klant iets uit de oven pakt en op het aanrecht zet.
‘Helemaal vergeten. Zou je deze pan nog schoon willen maken?’
Voor mij staat een zwart gevaarte met een centimeters dikke, aangekoekte laag, en een hoeveelheid schimmel waarvan biologen gaan kwijlen. Ik haal opnieuw diep adem en leg uit dat de pan eerst goed moet weken.
‘Gelukkig hebben we allesreiniger’, waag ik.
Meneer is mij voor. Hij pakt een pot zout uit de kast en begint dat fanatiek in de pan te strooien.
‘Zo moet dat. Van mijn oma geleerd’, legt hij uit. ‘Even goede vrienden, hoor.’
Vriendschap is een illusie, zingt Henk Westbroek in mijn hoofd.
Nadat ik mijn handen heb afgespoeld – ook de handzeep ontbreekt – verzamel ik mijn spullen en trek ik mijn jas aan.
‘Tot volgende week dan’, groet ik zo opgewekt mogelijk.
‘Ja, leuk!’, roept meneer vanuit de badkamer.
Niet het woord dat ik zou hebben gekozen.
Dirk Meuleman