Ruim vier maanden schreef ik voor de Volkskrant een column over mijn ervaringen in de thuiszorg.
Dit is mijn tiende en laatste post-Volkskrant column.
Dit is mijn 26e en allerlaatste column over mijn avonturen in de thuiszorg. Na ruim een jaar werkzaam te zijn geweest in deze sector heb ik besloten mijn contract niet te verlengen. De belangrijkste reden: alle dagen poetsen bleek niet zo goed voor mijn rug.
Ik dank jullie voor de aandacht die ik heb gekregen, en de leuke reacties die ik in groten getale heb mogen ontvangen.
Ondertussen ga ik door met schrijven. Daarover wellicht in een later stadium meer.
Afscheid
Voor het eerst in maanden val ik weer in bij meneer K., bij wie ik destijds mijn glansrijke carrière in de zorg ben begonnen.
‘Daar ben je! Kom binnen’.
De ontvangst is hartelijk en meneer is goed gehumeurd. Terwijl we de gang inlopen complimenteert hij mij wederom met de aankoop van zijn nieuwe stofzuiger, destijds*.
‘Hij doet het nog steeds!’
Op de een of andere manier oogt mijn klant vitaler, al is hij onverminderd wankel ter been.
We nemen zoals gebruikelijk plaats aan de keukentafel en meneer vraagt of ik koffie wil.
Mijn opmerking dat ik thee prefereer op dit tijdstip – het is drie uur ‘s middags – brengt hem van zijn à propos. Hij pakt nog wel de waterketel van het fornuis, maar wordt afgeleid door de hamer die ernaast ligt.
‘O ja, ik heb een klusje voor je’, begint hij. ‘Ik wil graag dat je deze klok voor me ophangt.’
Hij schuifelt voorzichtig richting keukenkast en pakt een doos met daarin een grote analoge klok.
‘Die moet boven die barst komen te hangen, daar.’
Meneer wijst richting een smal stukje muur, naast het fornuis.
‘De hamer ligt hier. Ik moet even een spijker zoeken. Wil jij de batterijen vast in de klok doen? Dat lukt mij niet.’
Ik inspecteer voor alle zekerheid het muurtje en stel vast dat er zal moeten worden geboord. Meneer K. heeft zelf geen boor, maar wordt enthousiast als ik aanbied langs huis te fietsen om die van mij te gaan halen, inclusief plug en schroef; ik woon vijf minuten fietsen bij hem vandaan.
‘Fijn. Dan kun je deze ook meteen vastzetten, naast de voordeur.’
Voor ik er erg in heb krijg ik een forse handgreep in mijn handen geduwd, waar aan beide kanten drie pluggen en schroeven uitsteken, alsof hij zo uit de muur is gerukt.
De hoop op een kopje thee heb ik inmiddels opgegeven, en ik trek mijn jas aan om de benodigde spullen te gaan halen.
De klussen zijn ruim een uur later geklaard, en meneer is diep onder de indruk. Dat de klok uiteindelijk op de barst is beland neemt hij voor lief. Mijn argument dat op deze manier de barst bijna onzichtbaar is, heeft hem kennelijk overtuigd.
We gaan terug naar de keukentafel, stellen het boodschappenlijstje samen – ik weet nog uit mijn hoofd wat hij nodig heeft – en ik vertrek richting supermarkt.
Als ik voor de derde keer deze middag zijn straat in fiets, zie ik meneer K. op de uitkijk staan. Worst-case scenario’s flitsen door mijn hoofd. Eenmaal binnen gehoorafstand wordt duidelijk dat de zaak ernstig is. Niet alleen blijkt de klok stil te staan, hij hangt, zo heeft de vriendin van meneer hem zojuist telefonisch te verstaan gegeven, niet op de afgesproken plek. Boven de barst, had ze gezegd. En waarom hij dit soort klusjes niet overliet aan de professionals.
Ik zet snel mijn fiets op slot en probeer mijn klant enigszins te kalmeren.
Terug in de keuken vervang ik de batterij. Zonder resultaat. De klok blijkt een maandagochtend product, en ik stel voor om langs de winkel waar hij vandaan komt te fietsen.
Meneer meldt dat hij ‘naar de plee moet’.
‘Even pissen’, verklaart hij nader. De stress heeft merkbaar invloed op zijn taalgebruik.
Om de rust enigszins terug te brengen boor ik alvast een nieuw gaatje, zodat de klok straks zo op de gewenste plek kan worden gehangen.
Helaas blijkt het aankoopbonnetje bij de vriendin van meneer te liggen. Force majeure.
Er zit niets anders op dan de resterende vijftien minuten te doen waarvoor ik eigenlijk ben gekomen: de schoonmaak. Meneer wil daar niets van weten.
‘Laten we een kopje thee drinken’, stelt hij voor.
Waarop hij opstaat en naar de woonkamer loopt.
Wat later hoor ik mijn klant roepen. Meneer zit aan zijn bureau, en vraagt of ik hem kan helpen met het opschonen van zijn mailbox.
Alleen het opstarten van de computer duurt al zo’n kleine vijf minuten, dus veel zal ik niet kunnen doen. Eenmaal in zijn mailprogramma vraagt mijn klant of ik alle ongelezen berichten wil wissen.
Ik werp een snelle blik en zie dat het er meer dan 600 zijn. Nadere inspectie wijst uit dat er ook onbeantwoorde mailtjes van vrienden en familie tussen zitten.
‘Ik zou er nog eens goed naar kijken, meneer K.’, opper ik, ‘voor u dingen weggooit die u later misschien nodig hebt.’
Hij kijkt me niet begrijpend aan. Ik klik op een willekeurige mail, die zo te zien afkomstig is van een vriendenclub. Meneer is blij verrast.
‘Ik vond het al zo vreemd dat ze niet reageerden’, verklaart hij opgelucht.
Snel schrijf ik een beknopte handleiding voor het deleten van mailberichten en beloof de volgende keer samen met meneer de berichten eens grondig door te nemen.
Tien minuten over tijd sta ik aan de overkant van de straat mijn fiets van het slot te halen, als meneer K. opnieuw in de deuropening verschijnt. Ik vrees het ergste.
Vriendelijk lachend roept hij:
‘Bedankt voor alles, hè.’
Bij wijze van antwoord steek ik mijn hand omhoog en rijd weg.
Aan het einde van de straat kijk ik om, en zie dat meneer nog steeds voor zijn deur staat. Hij ziet mij ook, en begint enthousiast te zwaaien.
Gelukkig, niets aan de hand.
Dirk Meuleman